Verborgen cameratoezicht op de werkplek
De Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen het College bescherming persoonsgegevens) heeft onlangs beleidsregels gepubliceerd voor cameratoezicht. Diverse ontwikkelingen, zowel op het gebied van wetgeving als op het gebied van nieuwe technologieën, waren aanleiding om de publicatie ‘Camera’s in het publieke domein – privacynormen voor het cameratoezicht op de openbare orde’ uit 2004 te vervangen. Deze eerdere publicatie gaat over cameratoezicht op de openbare orde, terwijl de beleidsregels ook betrekking hebben op cameratoezicht waarop de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is.
Beleidsregels cameratoezicht ook voor werkgevers
De beleidsregels zijn van belang voor een werkgever als heimelijk cameratoezicht noodzakelijk is wegens een (redelijk) vermoeden van diefstal of fraude en andere maatregelen hier geen einde aan kunnen maken. Belangrijke voorwaarden zijn dat werknemers in algemene term geïnformeerd moeten worden over de mogelijke inzet van cameratoezicht en indien er een ondernemingsraad is, moet deze instemmen met een regeling ten aanzien van het cameratoezicht. Filmen van openbare plaatsen door de werkgever is ook mogelijk gesteld voor zover dit onvermijdelijk is ter beveiliging van personen en goederen die aan hun zorg toevertrouwd zijn.
Strafrecht
In art. 139f van het Wetboek van Strafrecht wordt degene strafbaar gesteld, die gebruik maakt van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, terwijl opzettelijk en wederrechtelijk een afbeelding wordt vervaardigd van een persoon in een niet voor het publiek toegankelijke plaats. De werkgever kan blijkens de wetsgeschiedenis toch gebruik maken van een verborgen camera op de werkvloer. Hij moet dan wel een vermoeden hebben van onrechtmatig gedrag van werknemers. Het kenbaarheidsvereiste is ook in dat geval nog steeds een uitdrukkelijke voorwaarde. Wanneer de werkgever in de vergadering van de ondernemingsraad aangeeft dat er heimelijk cameratoezicht zal plaatsvinden is aan het kenbaarheidsvereiste al voldaan.
Toelaatbaarheid van bewijs
Indien werknemers niet vooraf in kennis zijn gesteld van heimelijk cameratoezicht, is het de vraag of de onrechtmatige opnames in een civiele procedure als bewijs mogen worden gebruikt. Volgens een uitspraak van de Hoge Raad dient bij de toelaatbaarheid van onrechtmatig verkregen bewijs een belangenafweging te worden gemaakt. In beginsel weegt het algemene en maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende, bijzondere omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd. In een arrest van de Hoge Raad van14 april 2014 was sprake van zo’n bijkomende omstandigheid. Een zorgverzekeraar had in strijd gehandeld met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en was te snel tot het middel van een persoonlijk onderzoek overgegaan. Er was sprake van een onrechtvaardige en een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde. Door te handelen in strijd met de gedragscode en onvoldoende andere wijzen van informatieverzameling te gebruiken werd het bewijs van de zorgverzekeraar buiten beschouwing gelaten.