201605.27
0

Rechters met maling aan WWZ

Er duikt een toenemend aantal rechterlijke uitspraken op in de gepubliceerde jurisprudentie waarin kantonrechters maling hebben aan de nieuwe ontslagregels van de Wet Werk en Zekerheid. Zo wordt de kantonrechtersformule van stal gehaald en ook de kennelijk onredelijk ontslagvergoeding blijkt nog niet dood en begraven.

Billijke vergoeding

Per 1 juli 2015 zijn de ontbindingsvergoeding en de schadevergoeding uit kennelijk onredelijk ontslag afgeschaft. daarvoor in de plaats kwam een transitievergoeding die voor iedereen gelijk is, dus zonder billijkheidscomponent. In geval van ernstige verwijtbaarheid kan een rechter een billijke vergoeding toekennen. De wetsgever heeft niet uitgelegd hoe de hoogte daarvan bepaald moet worden, maar wel hoe het niet moet. Zo heeft de billijke vergoeding niets te maken met de gevolgen van het ontslag, want daarvoor is de transitievergoeding al bedoeld. Verder mag er niet een vaste formule worden gehanteerd, de hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid van de werkgever die van geval tot geval moet worden vastgesteld.

Kantonrechtersformule

Dat impliceert een lastige taakstelling voor kantonrechters die in eerste instantie te maken krijgen met verzoeken omtrent een billijke vergoeding. Een taakstelling die niet door iedere kantonrechter met evenveel enthousiasme omarmd wordt. Sterker: een Amsterdamse kantonrechter weigerde in het geheel er op in te kopen: “De in de Parlementaire Geschiedenis genoemde maatstaf, de ernst van het verwijtbaar handelen, is onbruikbaar. De ernst van het gemaakte verwijt is alleen een bruikbare maatstaf als het erom gaat te bepalen welk deel van de ontstane schade als gevolg van verwijtbaar handelen de veroorzaker moet betalen. De omvang van de schade is niet vast te stellen op basis van de mate van de ernst van het verwijtbaar handelen van de werkgever.” Verder: ” Een en ander leidt tot de conclusie dat in geval een billijke vergoeding aan de orde is in beginsel de maatstaven bruikbaar zijn die zijn ontwikkeld om vergoedingen te berekenen welke voorheen op de voet van artikel 7:685 BW lid 8 (oud) werden toegekend [de kantonrechtersformule, BVD]”.

Kennelijk onredelijk ontslag

Dat ook de schadevergoeding uit kennelijk onredelijk ontslag nog niet uit het Nederlands cultureel erfelijk arbeidsrechtelijk gedachtegoed is verdwenen is nog maar weer bevestigd door het Gerechtshof Den Haag. Het hof hield bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding nadrukkelijk rekening met de inkomens- en pensioenschade van de werkneemster. Deze elementen zouden, aldus de wetgever echter al in de transitievergoeding zitten, maar het hof ziet dat dus anders in deze situatie. Hier was een werkneemster zonder deugdelijk dossier ontslagen een paar jaar voordat ze met pensioen zou gaan. Dat daar een billijke vergoeding aan kleeft is dus niet zo verwonderlijk, maar wel dat het hof zich daarbij bedient van kennelijk onredelijk ontslag retoriek.

Hoge Raad

De Wet Werk en Zekerheid is nu bijna één jaar oud en heeft zijn eerste zwalkende stapjes gezet. Behalve rechters die wel heel dicht bij de letter van de wet blijven, zijn er dus ook die zich niet laten overtuigen door de wetsgeschiedenis en hun eigen interpretatie en toepassing hanteren. Er is gelukkig een instantie die is ingesteld om de rechtszekerheid en een eenduidige rechtstoepassing te waarborgen: de Hoge Raad der Nederlanden. Uitsluitsel over een jaar of vijf (?).